Interessante artikelen
Italiaanse woorden in het Nederlands
In totaal zijn er ongeveer 360 Italiaanse woorden in het Nederlands beland. Historiek maakte een top 30 van de mooiste Italiaanse woorden die in het Nederlands veel gebruikt worden.
Italiaanse woorden die in de Nederlandse taal zijn beland hebben vooral te maken met muziek, de Italiaanse keuken, misdaad en de financiële wereld. De woorden kwamen met name via handelscontacten en migratie naar Nederland. Op het gebied van handel waren de Italiaanse muziek, keuken en termen uit de bankenwereld echt Italiaanse exportproducten. Maar ook andere begrippen kwamen via-via in het Nederlands terecht.
Al in de dertiende eeuw ontving de stad Delft Italiaanse immigranten. Rond 1280, zo blijkt uit bronnen, was in Delft een Lombardische bankier actief. Tot in de vijftiende eeuw deed de bank die hij oprichtte zaken in de stad. Ook in de zeventiende eeuw ontving de Republiek Italiaanse nieuwkomers, die Noord-Italië ontvluchtten vanwege de tegenvallende landbouwopbrengsten. Er arriveerden onder meer muzikanten, artiesten, handelaren, zeelieden en schoorsteenvegers in ons land.
De befaamde Italiaanse ijsverkopers kwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw naar Nederland. Rond 1900 kwamen de eerste Italiaanse terrazzowerkers naar Nederland, waar zij onder meer in Den Haag gingen wonen. Kort daarop volgden mijnwerkers die naar Limburg togen. Na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1949 en 1975, kwam een grote stroom Italianen, enkele tienduizenden. Zij ontvluchtten het arme zuiden van Italië en het eiland Sardinië vanwege de armoede en hoge werkloosheid.
Deze immigranten namen woorden en begrippen mee, met name keuken-, ijs- en dranktermen (pizza, espresso), die tegenwoordig helemaal in onze taal zijn ingeburgerd.
Bandiet: Boef. Het Nederlandse woord bandiet is ontleend aan het Italiaanse bandire, dat letterlijk ‘verbannen’ betekent. Via het Frans is het woord in het Nederlands beland. Schrijver-dichter Joost van den Vondel paste de term bandieten in 1664 toe op Adam en Eva die verbannen waren uit het Paradijs : Verjaeght de ballingen, verjaeght dit paer bandijten ten paradijze uit!
Piano: Muziekinstrument. Heette eerst pianoforte. De Italiaanse term pianoforte als voorloper van piano is een afkorting van clavicimbalo col piano e forte, wat betekent ‘klavecimbel met hard en zacht’, zoals de uitvinder Bartolomeo Christofiori in 1711 het instrument noemde.
Spaghetti: Pasta in de vorm van dunne slierten. In elk geval in het Nederlands bekend sinds ongeveer 1850.
Confetti: Bonte papiersnippers. In Italië, mar ook in Spane en Frankrijk gooiden mensen tijdens carnaval kleine kalkkogeltjes in het rond, die men confetti noemde. Tegenwoordig zijn de kalkkogeltjes vervangen door kleine veelkleurige papierschijfjes
Blanco: Leeg, oningevuld, onbeschreven, blank. ‘Blanco’ is ontleend aan het Italiaanse in bianco, wat oningevuld, of letter ‘in wit’.
Prima donna: Letterlijk : ‘eerste dame’, de voornaamste zangeres in de opera. Opera is ook een uit het Italiaans afkomstig woord dat in het Nederlands veel gebruikt wordt.
Bankroet: Faillissement. Dit woord is afkomstig van banca rotta, dat letterlijk ‘gebroken bank’ betekent. De tafel van de geldwisselaar – lees : de bank – werd bij een faillissement namelijk stuk geslagen om daarmee aan te geven dat het met zijn geldhandel over en uit was. Via het Italiaanse handelsjargon kwamen ook woorden door als netto, bruto, saldo, kapitaal, debet en incasso. Een leuk detail is dat het Italiaanse borza (voor beurs) ontleend is aan het Vlaams-Nederlandse begrip beurs. Andersom dus… Net als het Nederlandse woord ‘polders’, dat de Italianen ook kennen en op dezelfde manier uitspreken, en de term ‘gas’.
Broccoli: Koolsoort. Afkomstig van het Italiaanse broccoli. Dit is de meervoudsvorm van broccolo ‘jonge scheut’. Broccolo is weer een verkleinwoord van brocco, ofwel : splinter.
Prosecco: Een Italiaanse mousserende wijn, vernoemd naar de witte druivensoort die daarvan de basis vormt.
Tifosi: Publiek. Ingeburgerd in de Nederlandse voetbaltaal voor de fans/het publiek van een spektakel, specifiek voetbal. Het woord tifosi betekent overigens letterlijk ‘tyfuslijders‘, en van daaruit in overdrachtelijke zin : enthousiaste liefhebbers of ziekelijke fans.
Ballerina: Balletdanseres.
A capella: Zang zonder instrumentale begeleiding. Ontleend aan Italiaans a cappella, wat letterlijk ‘op de kapelmanier’ ofwel ‘in kerkstijl’ betekent. Vroeger – voordat het orgel zijn intrede deed – zong men in de kerk zonder instrumenten. De Nederlandse spelling is anders, omdat die is veranderd op basis van de uitspraak en de Latijnse schrijfwijze van het woord.
Machiavellisme: Stijl van regeren waarbij de vorst gewetenloos en sluw regeert. Ontleend aan politiek denker Niccolò Machiavelli (1469-1527) uit Florence, die deze regeervorm voorstond.
Replica: Kopie, duplicaat, namaakobject (gaat terug op het Latijnse replicare = herhalen). Dit woord kwam rond 1847 in de Nederlandse taal voor in de betekenis van 1847 ‘herhaling van een muziekstuk’. De tegenwoordige betekenis kopie kreeg het woord replica na 1950, aldus etymologiebank.nl
Macaroni: Pastasoort uit Italië, afgeleid van het Italiaanse maccheroni.
Getto: Afgesloten stadswijk. Ontleend aan het Italiaanse getto ‘slak’. De term is vermoedelijk afgeleid van het door grachten omgeven stratenblok Getto nuovo in Noord-Venetië, waar in de Middeleeuwen joden gescheiden werden van christenen. Nadat de paus in 1179 opdracht gaf om Joden bij elkaar te plaatsen, ontstonden er in Italië jodenwijken. In Venetië was er zo’n wijk nabij een ijzergieterij waar veel Joden werkten. Deze wijk werd Ghetto Nuovo genoemd, want de gieterij leverde als restproduct slakken. Het zou ook kunnen, zo meldt het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2003-2009) van M. Philippa, dat getto ontleend is aan het Italiaanse werkwoord gettare : (metaal)gieten.
Bravo: Vreugdekreet
Ciao: Dag, tot ziens.
Subiet: Onmiddellijk, meteen, direct, ineens. Van het Latijnse subito.
Maffia: Misdadige organisatie. Term afkomstig uit het Italiaans. Volgens het Van Dale Etymologisch Woordenboek is de verdere etymologie onbekend.
Pasta: Italiaans deegwaar, beslag. Sinds de veertiende eeuw bekend.
Fiasco: Mislukking. Er zijn twee verklaringen voor de herkomst van dit woord. Volgens etymologiebank zou het zijn ontleend aan de Franse uitdrukking faire fiasco : ‘een mislukking ondergaan’. Deze uitdrukking ontstond in de achttiende eeuw in de Parijse theaterwereld, waarin Italiaanse acteurs en operazangers een centrale rol speelden. Het woord kwam zo in het toneeljargon terecht. In Nederland kwam de uitdrukking voor als ‘fiasco maken’, sowieso halverwege de negentiende eeuw. Fiasco maken betekende : ‘uitgefloten worden (bij een toneelstuk)’.
De tweede verklaring is de betekenis van fiasco als middeleeuwse wijnfles, waar stro omheen zat zodat het glas niet zou breken. Volgens een verklaring die we aantreffen in de NRC ontstond de betekenis ‘mislukking’ in Florence in de achttiende eeuw, waar een clown het publiek entertainde met alledaagse voorwerpen. Op een avond toverde hij een wijnfles tevoorschijn, maar zijn act mislukte. De clown barstte uit in woede en gooide de fles kapot. Sinds die tijd staat het woord fiasco voor ‘mislukking’.
Pico bello: Uitstekend, piekfijn in orde. Waarschijnlijk een pseudo-Italiaanse vervorming van het Nederlandse woord ‘piekfijn’ in een Italiaan klinkende variant.
Sopraan: Hoogste vrouwenstem. Ontleend aan het Italiaanse woord soprano : ‘hoge stem’. In het Nederlands bekend sinds sowieso het begin van de negentiende eeuw.
Corridor: Gang, doorgang.
Casanova: Vrouwenversierder. Vernoemd naar de Italiaanse vrouwenverleider en avonturier Giacomo Girolamo Casanova (1725-1798). In het Eponiemenwoordenboek (1993) van Ewoud Sanders lezen we :
Casanova bezocht ons land in 1759 en 1760, verkocht er Franse staatsobligaties tegen een te hoge prijs en lichtte een bijgelovige markiezin op. In Amsterdam ontmoette de 35-jarige Chevalier de Seingalt, zoals hij zich vanaf 1760 noemde, Esther d’O. ‘Een jong ding van veertien jaar’, schrijft hij in zijn memoires, ‘zeer geavanceerd voor haar leeftijd en een volmaakte schoonheid, behalve dat haar tanden onregelmatig geplaatst waren. (p.53)
Lasagne: Italiaanse pastagerecht.
Diva: Beroemde zangeres of actrice. Ontleend aan het Italiaanse diva, een begrip dat in de negentiende eeuw gebruikt werd voor excellerende zangeressen. Letterlijk betekent diva : ‘de goddelijke (vrouw)’.
Terracotta: Ongeglazuurd aardewerk. Afkomstig uit het Italiaans en een combinatie van terra (aarde) en cotta (gekookt, gebakken).
Basta: Genoeg! Dit woord leek Historiek een ideale afsluiter.